Met enige regelmaat krijgen wij vragen voorgelegd van eigenaren van een woning die om wat voor reden dan ook hun woning tijdelijk hebben verhuurd aan derden. De eigenaren verblijven enige tijd in het buitenland of hebben hun woning te koop staan, waardoor ze met verhuur dubbele woonlasten willen voorkomen.
Niet zelden wordt er even gegoogeld, wordt vervolgens een standaardhuurovereenkomst van internet gehaald, die vervolgens in de onderste la verdwijnt en er pas weer uitkomt op het moment dat de eigenaren de huurovereenkomst willen beëindigen.
We willen u niet bang maken, maar wanneer u bij aanvang van de huurovereenkomst niet bedacht bent op de rechten die een huurder heeft en een huurbescherming die deze geniet, dan kunt u wel eens in een lastig parket verzeild raken. Een huurovereenkomst voor bepaalde tijd eindigt namelijk niet zomaar na het verstrijken van deze bepaalde tijd.
Er zijn overigens wel mogelijkheden voor de verhuurder om een huurovereenkomst voor bepaalde tijd aan te gaan. De meest bekende is verhuur op grond van de Leegstandswet. Daarnaast is nog niet zo lang geleden – op 1 juli 2016 – een bepaling in de wet opgenomen die het mogelijk maakt om een huurovereenkomst aan te gaan voor bepaalde tijd voor maximaal 2 jaar. Dit artikel heeft overigens nog wel een lelijk addertje onder het gras. Wanneer de overeenkomst na afloop van de bepaalde termijn wordt voortgezet, dan geldt deze voor onbepaalde tijd.
In dit artikel zal ik niet verder ingaan op deze bepalingen, maar zal ik stilstaan met een enigszins verborgen en minder bekend artikel. Uit art. 7:232 lid 2 BW volgt dat een huurder geen beroep kan doen op huurbescherming wanneer de huurovereenkomst betrekking heeft op een gebruik van woonruimte die naar zijn aard slechts van korte duur is.
In een wat ouder arrest van het gerechtshof Amsterdam dat pas recent is gepubliceerd worden enkele criteria genoemd die een rol spelen bij de beantwoording van de vraag of er sprake is van een huurovereenkomst die naar zijn aard van korte duur is. Van belang is (I) de aard van het gehuurde, (II) de aard van de overeenkomst en (III) hetgeen partijen bij het aangaan van de overeenkomst voor ogen stond. In die situatie ging het om een voormalig, inmiddels leegstaand verzorgingstehuis, waarin kamers werden verhuurd in afwachting van de nadere ontwikkeling en ter voorkoming van ongeoorloofd gebruik. Het gerechtshof oordeelde in die situatie dat de huurders geen beroep konden doen op huurbescherming. Een terecht oordeel, lijkt me.
Gelet op deze uitgangspunten is het belangrijk om in dergelijke situaties een en ander goed en duidelijk te verwoorden in de huurovereenkomst om discussies en onaangename verrassingen bij een gewenste beëindiging van de huurovereenkomst te voorkomen. Uiteraard helpen wij u hierbij graag!